Header Manon Dijkshoorn

Blog

In mijn blog deel ik regelmatig mijn gedachten en ideeën met u.


Familieverhalen - Mijn Oma


Begin maart van dit jaar overleed de zus van mijn moeder. Na afloop van de uitvaartceremonie kwamen wij met de familie samen en werden er nog meer herinneringen opgehaald. Niet alleen aan mijn tante, maar ook aan mijn oma. Van mijn nicht ontving ik een week later een stuk tekst waarin mijn tante vertelt over de bevrijding in Indonesie, augustus 1945. Zij had dit ooit door haar dochter laten uittypen voor plaatsing in een damesblad, maar het is nooit gepubliceerd. Ze hoorden officieel van de capitulatie in het Jappenkamp Banjoebiroe 10 op de 23ste of 24ste augustus.

Zo omschrijft mijn tante hoe haar moeder met Javanen aan de andere kant van de kampmuur, wat van haar vodden ruilde voor wat eieren. Met wat houtjes en andere rommel werd een klein vuurtje gestookt. Olie of boter hadden ze niet, maar al die jaren hadden ze een kaarsje bewaard voor noodgevallen. Deze werd gesmolten en de eieren er in gebakken. Dat moesten ze vliegensvlug opeten, anders stolde het kaarsvet. Ze brandden hun monden, maar verder zijn ze er niet ziek van geworden. Mijn oma was verpleegster geweest en wist dat ze na al die magere jaren niet meteen te veel mochten eten.

Mijn oma besloot weg te gaan met haar vier kinderen. Haar oudste zoon had acht maanden in het jongenskamp gezeten en was na de bevrijding meteen naar zijn gezinsleden op zoek gegaan. Op mijn opa hoefden ze niet te wachten. Ze hadden bericht ontvangen dat hij vermist was na de torpedering van de 'Junyo Maru'. De grootste scheepsramp aller tijden, er zijn toen 5620 mensen verdronken. Mijn opa kon niet zwemmen en mijn oma had geen hoop dat hij het overleefd kon hebben en dat bleek ook zo. Ze wilde terug naar Malang, waar ze geld, juwelen, zilver bij diverse kennissen in de tuin begraven had en daarna naar hun huis op de koffie-onderneming.Toen ze er aankwamen was er niets meer te vinden, wat voelden ze zich naief. De extremisten zaten op de onderneming in hun huis en staken het later in de fik.

Ze kwamen verder heelhuids aan in Ambarawa en met de schamele spullen stapten ze in de bomvolle trein naar Surabaya. Een vreselijke reis van twee dagen in een bloedhete trein, waar de stank te snijden was. Want de meeste mensen hadden toch teveel gegeten en liepen van boven en van onder leeg. Je kon je hoofd uit het raam steken als de stank je te veel werd. Later deden ze hun behoefte uit het raam, de toiletten waren niet meer te gebruiken door de vuiligheid. Mijn oma wilde niet uit het raam hangen en glipte 's nachts stiekem de trein uit. 's Nachts stond de trein stil, de machinist durfde dan niet te rijden en niemand mocht de trein uit of licht of lawaai maken. Nu had mijn tante nog een paar witte sokken de kampjaren meegesleept en nooit gebruikt. Mijn oma had die aangetrokken, dan hoefde ze tenminste niet op blote voeten in Surabaya aan te komen. Toen ze die nacht naar buiten glipte, trapte ze in een grote hoop. Er waren dus meer mensen naar buiten gegaan en je zag geen hand voor ogen. De sokken werden weggegooid en mijn oma liep weer op blote voeten.

Aangekomen in Surabaya moesten ze geregistreerd worden. Iedereen zat op de grond, ze waren bekaf. Mijn moeder die toen bijna vijf was, zat op hun koffer. Mijn oma moest een tante bellen om te vragen of ze daar konden slapen, want er reed die dag geen trein meer naar Malang. Ze zei tegen haar jongste dochter: 'Je blijft op die koffer zitten, wat er ook gebeurt.' Op het station reden vrachtauto's rond om de mensen naar hun bestemmingen te brengen en die werden bestuurd door jonge knullen. Die reden volgens mijn tante als gekken en ze betwijfelde of ze een rijbewijs hadden. Opeens kwam er één wild aanrossen en reed over hun koffer en de laatste spullen waren plat. Mijn moeder was niet gewond, maar ze gilde wel de boel bij elkaar. Mijn oma had goed nieuws, ze konden bij tante slapen en ze gingen met zo'n dollemansrit erheen.

Mijn tante omschrijft hoe zij bij aankomst haar tante met afschuw naar hen zag kijken en dat zij zich pas op dat ogenblik realiseerde hoe smerig ze eruit zagen en roken. Ze moesten hun spulletjes laten staan, die werden vanwege alle soorten luizen samen met hun kleren verbrand. De volgende dag ging de reis verder naar Malang, mijn oma had zowaar schoenen aan, gekregen van de tante. In Malang was alles goed geregeld en stond hun oude huisarts, als Hoofd van het Rode Kruis, de mensen op te wachten. Hij was een goede vriend van mijn grootouders en mijn oma en haar kinderen moesten mee naar zijn huis. Daar hebben ze een paar fijne weken gehad met goed eten en medicijnen dat hadden ze ook nodig. Want toen begon de Bersiaptijd met alle ellende van dien, dus geen bevrijding maar ontzetting!

Half november werden ze gevangen gezet in de 'Wijk', het stond er nog van toen het een Jongenskamp was. De mannen en jongens waren al eerder naar de gevangenis gebracht. In de 'Wijk' zaten ze tot 16 juni 1946, toen vertrok het 1e transport met weduwen, wezen, zieken, invaliden. Het ging per geblindeerde trein naar Solo, dezelfde tocht die ze begin december 1943 ook al gemaakt hadden. In Solo werden ze op het vliegveld overgedragen aan de Engelsen. De volgende dag werden ze naar Semarang gevlogen. Mijn tante vertelde dat ze van een soldaat aan boord chocolade kregen, dat hadden ze in geen vier jaar geproefd. Helaas was het te zwaar voor hun maag en kwam het er tot groot verdriet van de kinderen even snel weer uit.

In Semarang werden ze naar het Bodjong Weeshuis gebracht en daar van boven tot onder ontsmet, wat een hele vernederende ervaring was. Daarna ondergingen ze allerlei onderzoeken om te achterhalen of ze geen besmettelijke ziektes hadden. Hun kleren werden weer verbrand en ze kregen knappe tweedehands spullen. Zij mankeerden gelukkig niets, alleen hadden ze weer luizen gekregen. Na een dag of vier in het Weeshuis werden ze naar de haven gebracht en op kleine bootjes naar een Engelse L.S.T. boot gevaren. Daar aan boord is mijn oma haar laatste bundeltje foto's kwijt geraakt, ze hadden toen echt niets van waarde meer.

De volgende dag kwamen ze in Batavia aan en werden weer in een kamp ondergebracht. Mijn oma ging op zoek naar familie en zo konden ze eindelijk weer in een huis wonen. Maar de toestand bleef toch gevaarlijk, er werden nog steeds mensen vermoord. Eindelijk konden ze eind augustus met de Indrapoera naar Holland. Die schuit was bomvol, maar ze hebben heel veel plezier aan boord gehad. Wel kregen ze voor de derde keer luizen. Op het laatste stuk kregen ze ook nog de mazelen en waren zo ziek dat ze, aangekomen in Nederland, per brancard de boot af moesten.

Ik heb een enorme bewondering voor mijn oma en kan me geen voorstelling maken hoe zwaar zij het heeft gehad. Ook in de periode nadat ze terug was in Nederland. Binnenkort ga ik mijn oom bezoeken, om meer te horen over het huwelijk en het leven van mijn oma. Mijn oom weet daar veel over te vertellen en ik wil de verhalen vast gaan leggen. Ik merk dat ik steeds meer hang naar het verleden. Komt het door de snelle maatschappij, is het 'de leeftijd'? Het besef dat de tijd die voor mij ligt korter is dan de tijd die achter mij ligt?

Ik noem mijzelf Dijkshoorn, maar ik ben een Meyjes, Schoonhoven, Mansveld, Vos. Mijn overleden dierbaren leven voort in mijn genen, mijn daden en mijn woorden.